LIJN
Een tekening of schilderij begint meestal met lijnen. Met een lijn kun vormen aangeven maar ook vlakken inkleuren of een textuur geven. Je kunt lijnen op verschillende manieren en met verschillende materialen zetten. Met een penseel krijg je dike lijnen, met een potlood krijg je dunnen lijnen. Dit is bepaalend voor het karakter van de tekening.
Lijnsoort:
Er zijn veel verschillende lijnen: rechte, gebroken, gebogen en gegolfde lijnen. Die kun je doorgetrokken, onderbroken, dun, dik of afwisselend dun en dik tekenen.
Rechte lijn:
Een lijn zonder bochten of hoeken heten een rechte lijn.
Gebroken lijn:
Een lijn met hoeken erin.
Gebogen lijn:
Een lijn met bochten of buigingen erin, maar er kunnen ook rechte stukken in zitten
Gegolfde lijn:
Een lijn met veel bochten en nergens recht.
De coutour zijn de lijnen die de begrenzing van een vorm aangeven. Omtreklijn.
Hulplijnen:
Een hulplijn helpt om een schets makkelijker te maken. Een speciale hulplijn is de symmetrie-as.
Lijnwerking:
De verschillende resultaten die je kunt bereiken met lijnen. Bijvoorbeeld schetsen of arceren.
​
Door met snelle dunne lijnen te werken krijg je een schets. Een schets laat vaak het eerste idee zijn en wordt zonder details getekend. Kenmerken van schetsen: dunne lijnen, vlot getekend, geen details.
Een arcering krijg je door vlak op te vullen met dicht op elkaar staande lijnen. Je gebruikt het om een vlak een toon, textuur of licht en schaduw te geven.