MUZIKALE TERMEN
Een toon kun je “lang” zingen of spelen, maar ook heel “kort” . dat noem je toonduur.
​
Je kunt een lage toon zingen of spelen, maar ook een hoge toon. Dat noem je toonhoogte.
​
Als een motief omhoog gaat dan kun je dat een stijgend motief noemen. Als het daalt noem je het een dalend motief. Stijgen en dalen wordt vaak gebruikt om te variëren. Bv. Het motief stijgt en de variatie daalt.
​
Dynamiek betekent geluidssterkte.
Italiaanse termen geven dit aan:
P (piano) = zacht - F (forte) = sterk - PP = heel zacht
FF = heel sterk - MP = matig zacht - MF = matig sterk crescendo = sterker worden - decrescendo = zachter worden.
​
​
Als je over instrumentatie praat, dan heb je het over de instrumenten die gebruikt worden. Een dunne instrumentatie betekent dat er weinig instrumenten spelen. Een volle instrumentatie betekent dat er veel instrumenten spelen. Een ander woord voor instrumentatie is bezetting.
​
Tempo is de snelheid waarmee een muziekstuk gespeeld wordt. Ook hier gebruiken we Italiaanse tempo aanduidingen:
presto = heel snel - allegro = snel - moderato = matig adagio = langzaam - accelerando = versnellen
ritenuto = vertragen.





